Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO0363

Datum uitspraak2003-11-11
Datum gepubliceerd2003-12-17
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersC0200594/MA
Statusgepubliceerd


Indicatie

Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Bij arrest van dit hof van 4 mei 1995 is de man veroordeeld om een bedrag van f. 450,- per maand te voldoen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van levensonderhoud. In 1996 heeft de vrouw executoriaal beslag tot verhaal van de alimentatievordering doen leggen op de AOW-uitkering en een aanvullend pensioen van de man. In de onderhavige procedure stelt de man zich op het standpunt dat de vrouw de beslagvrije voet niet heeft gerespecteerd en dat zij in de periode 1 juli 1999 tot 1 maart 2001 een bedrag van f. 6.071,43 teveel heeft laten inhouden. Na debat tussen partijen, waarbij de vrouw zich er onder meer op heeft beroepen dat onduidelijk is wat het inkomen van de man is, heeft de rechtbank de vrouw veroordeeld om aan de man € 1.802,16 te betalen te vermeerderen met de wettelijke rente.


Uitspraak

typ. JP/LG rolnr. C0200594/MA ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH, zesde kamer, van 11 november 2003, gewezen in de zaak van: [APPELLANT], wonende te [woonplaats], appellante bij exploot van dagvaarding van 13 juni 2002, verder te noemen: de vrouw, procureur: mr. P.W. van der Kruijs, t e g e n [GEÏNTIMEERDE], wonende te [woonplaats], geïntimeerde bij gemeld exploot, verder te noemen: de man, procureur: mr. P.L.M.F. Roosendaal, op het hoger beroep tegen het door de rechtbank te Maastricht onder zaaknummer 64883/HA ZA 01-348 gewezen vonnis van 21 maart 2002 tussen de man als eiser en de vrouw als gedaagde. 1. Het geding in eerste aanleg Voor het verloop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis. 2. Het geding in hoger beroep Bij memorie van grieven heeft de vrouw 5 grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot afwijzing van de vordering van de man met zijn veroordeling in de kosten van het geding. Bij memorie van antwoord heeft de man de grieven bestreden. De vrouw heeft een akte houdende producties genomen; de man een antwoordakte, houdende producties. Partijen hebben de gedingstukken aan het hof overgelegd en uitspraak gevraagd. 3. De gronden van het hoger beroep Voor de inhoud van de grieven verwijst het hof naar de memorie van grieven. 4. De beoordeling 4.1. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende. 4.1.1. Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Bij arrest van dit hof van 4 mei 1995 is de man veroordeeld om een bedrag van f. 450,- per maand te voldoen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van levensonderhoud. 4.1.2. In 1996 heeft de vrouw executoriaal beslag tot verhaal van de alimentatievordering doen leggen op de AOW-uitkering en een aanvullend pensioen van de man. 4.1.3. In de onderhavige procedure stelt de man zich op het standpunt dat de vrouw de beslagvrije voet niet heeft gerespecteerd en dat zij in de periode 1 juli 1999 tot 1 maart 2001 een bedrag van f. 6.071,43 teveel heeft laten inhouden. Na debat tussen partijen, waarbij de vrouw zich er onder meer op heeft beroepen dat onduidelijk is wat het inkomen van de man is, heeft de rechtbank de vrouw veroordeeld om aan de man € 1.802,16 te betalen te vermeerderen met de wettelijke rente. 4.1.4. De grieven keren zich tegen de overwegingen die de rechtbank aan haar beslissing ten grondslag heeft gelegd. De vrouw heeft voorts de feiten aangevuld die haar stelling, dat de man inkomen verzwijgt, ondersteunen. Deze nieuwe feiten betreffen het volgende. 4.1.5. Bij memorie van grieven heeft de vrouw een mede door de man ondertekende schuldbekentenis overgelegd d.d. 12 november 1995, waarin twee schuldenaren verklaren tezamen aan de man schuldig te zijn een bedrag van f. 150.000,- en dit bedrag af te zullen lossen met een bedrag van f. 625,- per maand vermeerderd met rente, in aanvang van f. 625,- per maand. Bij memorie van antwoord betwist de man de schuldbekentenis niet, maar stelt hieruit geen extra inkomsten te hebben gehad. Bij akte houdende producties heeft de vrouw gesteld dat de schuldbekentenis het "zwarte" gedeelte van de koopprijs betreft van de verkoop van een woning te [woonplaats man]. De vrouw heeft voorts een groot aantal kwitanties in geding gebracht, die zijn ondertekend door en voorzien van een stempel met de naam van de man, waaruit blijkt dat de bedoelde schuldenaren in de periode augustus 1999 tot en met februari 2002 maandelijks contant sommen geld van rond de duizend gulden (€ 443,-) hebben betaald. Bij antwoordakte heeft de man een proces-verbaal van comparitie van partijen overgelegd, gehouden in een zaak tussen de man en de vrouw, waarin een schikking is neergelegd alsmede een verklaring van de vrouw, door haar op 20 oktober 1999 ondertekend, inhoudende onder meer: [appellant] zegt uitdrukkelijk toe zich te zullen onthouden van het verstrekken van aan haar door [geïntimeerde] beschikbaar gestelde, danwel op andere wijze in haar bezit gekomen stukken, afkomstig van [geïntimeerde] aan anderen dan diegenen op wie deze informatie betrekking heeft. [appellant] zal daarbij gegevens die derden betreffen en die in deze stukken staan voor de ontvanger van de stukken onleesbaar maken. Voornoemde handelwijze van [appellant] betreft alleen die buiten rechte. Het is op deze grond dat de man het hof verzoekt om op de stukken door de vrouw overgelegd bij akte (merkwaardigerwijs niet de producties overgelegd bij memorie van grieven), geen acht te slaan. 4.2. Het hof overweegt met betrekking tot dit verzoek als volgt. 4.2.1. De vrouw heeft op de antwoordakte nog niet kunnen reageren. Het hof ziet geen aanleiding om haar daartoe in de gelegenheid te stellen, gelet op hetgeen hierna zal worden overwogen en beslist. 4.2.2. Het verzoek van de man wordt afgewezen. De verplichting, die [appellant] op zich heeft genomen, geldt alleen buiten rechte. Bovendien kan de man zich niet beroepen op uitsluiting van het overgelegde bewijsmateriaal. Honorering leidt tot een toestand die in strijd komt met het bepaalde in artikel 21 Rv, dat luidt: Partijen zijn verplicht de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Wordt deze verplichting niet nageleefd, dan kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht.. Zou het hof de stukken buiten beschouwing (moeten) laten dan ligt daarin besloten dat de feiten waarop het hof zijn beslissing moet gronden, niet volledig en naar het waarheid zijn aangevoerd. Het hof zou daaraan het gevolg verbinden dat de vordering van de man alsnog moet worden afgewezen. 4.3. Het tegenovergestelde geval, het hof neemt wel kennis van de gewraakte stukken, leidt tot hetzelfde gevolg. Uit de stukken blijkt immers onmiskenbaar dat de man (extra) inkomsten genoot die relevant zijn voor de beoordeling van de hoogte van de beslagvrije voet. Worden deze inkomsten in de berekening betrokken dan volgt daaruit dat de beslagvrije voet niet kan zijn miskend. Tegenover het door de rechtbank vastgestelde bedrag van € 1.802,16 over een periode van 20 maanden (ongeveer 90 euro per maand), staan immers inkomsten van ruim 400 euro per maand. 4.4. De man heeft in algemene bewoording de inhoud van de stukken en de uitleg die de vrouw daaraan geeft, betwist. Enige onderbouwing van deze betwisting wordt niet gegeven. In het bijzonder wordt geen verklaring gegeven voor de overgelegde kwitanties noch heeft de man zijn handtekening onder die kwitanties betwist. Op de man, de oorspronkelijk eiser, rust evenwel, overeenkomstig artikel 150 Rv, de bewijslast van zijn stelling dat op zijn AOW- en pensioenuitkering door de vrouw meer is ingehouden dan de beslagvrije voet toelaat. Deze stelling is immers door de vrouw uitdrukkelijk betwist en met de gewraakte stukken in hoger beroep deugdelijk onderbouwd. Schriftelijk bewijs is door de man niet aangedragen. In de inleidende dagvaarding heeft de man in algemene en ongespecificeerde termen bewijs, in het bijzonder getuigenbewijs, aangeboden, maar dit bewijsaanbod is in hoger beroep niet herhaald. Een specifiek op het niet ontvangen zijn van aflossingstermijnen en rente uit de schuldbekentenis gericht bewijsaanbod, een kwestie die voor het eerst in hoger beroep aan de orde is gesteld, is niet gedaan. Het hof leidt hieruit af dat de man geen bewijs wil of kan leveren van de stelling dat hij geen inkomsten heeft genoten uit hoofde van de schuldbekentenis in de desbetreffende periode. Het hof ziet geen aanleiding om de man ambtshalve toe te laten tot bewijslevering (HR 12 oktober 2001, NJ 2001/635). 4.5. De conclusie is dan dat de vordering van de man alsnog dient te worden afgewezen. De afzonderlijke grieven behoeven derhalve geen bespreking. Het hof zal ook de proceskosten in hoger beroep compenseren nu partijen gewezen echtelieden zijn. 5. De uitspraak Het hof: vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover de vrouw daarin is veroordeeld om, uitvoerbaar bij voorraad, aan de man € 1.802,16 vermeerderd met wettelijke rente te betalen; en in zoverre opnieuw recht doende: wijst de vordering af; bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige; compenseert de proceskosten in hoger beroep aldus dat partijen elk haar eigen kosten draagt. Dit arrest is gewezen door mrs. Van Etten, Drijkoningen en Den Hartog Jager en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 11 november 2003.